Tot 1959 had de Pauluskerk een orgel dat in 1880 was gebouwd door de firma D.G. Steenkuyl te Amsterdam. De orgelkast was neogotisch. Toen dit Steenkuyl-orgel in 1959 werd vervangen, kreeg het een nieuw onderkomen in de Marcuskerk in Utrecht. Het orgel heeft (in gewijzigde vorm) tot 1983 in de Marcuskerk gestaan en is daarna bijna ongewijzigd verhuisd naar de St. Antoniuskerk in Waalwijk. Waarom het Steenkuyl-orgel in 1959 in de Pauluskerk werd vervangen is niet meer te achterhalen. Vermoedelijk omdat dergelijke instrumenten met een romantisch klankidioom, gebouwd eind 18de eeuw, door de opkomende neo-barok verguisd werden.

Flentrop

De opvolger was een Flentrop-orgel. Dit orgel heeft twee klavieren (hoofdwerk en rugwerk) en een vrij pedaal, en is zowel qua klank als vormgeving karakteristiek voor zijn tijd te noemen. Het is een zeer degelijk gebouwd instrument uit de neobarok. Aan het begin van de 20ste eeuw was de orgelbouw in Nederland in verval geraakt. In de loop van de 20ste eeuw bloeide de orgelbouw weer op, vooral dankzij hernieuwde interesse in historische muziek en instrumenten.

Groei

Deze interesse vertaalde zich ook in studie en onderzoek. Daardoor heeft de orgelbouw een enorme ontwikkeling doorgemaakt en is na het bouwjaar van deze Flentrop de visie op klank behoorlijk veranderd. In 1994/1995 is het orgel door de firma Flentrop schoongemaakt en is er enig technisch herstel uitgevoerd. De intonatie van het orgel werd meer verfijnd. “Klacht” over orgels uit de neo-barok is namelijk dat de klank vaak een scherp karakter heeft en dat grondtonigheid en draagkracht ontbreken. Met de intonatie is het scherpe grotendeels verdwenen, zonder dat het geluid zijn helderheid heeft verloren. Je zou kunnen zeggen dat het karakteristieke klankbeeld van het orgel met de werkzaamheden is behouden en geoptimaliseerd. Daarbij won het orgel echter niet aan draagkracht.

Oorspronkelijke dispositie

Hoofdwerk (manuaal II):

Prestant 8′
Roerfluit 8′
Viola di Gamba 8′
Octaaf 4′
Fluit 4′
Gemshoorn 2′
Sesquialter II
Mixtuur IV
Trompet 8′

Rugwerk (manuaal I):

Holpijp 8′
Quintadeen 8′
Prestant 4′
Roerfluit 4′
Nasard 2-2/3′
Octaaf 2′
Nachthoorn 2′
Scherp III
Kromhoorn 8′

Tremulant

Pedaal:

Subbas 16′
Prestant 8′
Gedekt 8′
Fluit 4′
Ruispijp III
Fagot 16′
Cinck 4′

Drie koppelingen: Hw-Rw, Hw-Ped, Rw-Ped

JBo-20101126-0009

Aanpassingen

De vraag naar meer draagkracht van het orgel bleef bestaan. Dan zijn er twee opties: je negeert de vraag en probeert het orgel met al zijn karakteristieken in optimale staat te conserveren. Of je kijkt wat er mogelijk is om het instrument aan te passen naar de huidige vraag, zonder het concept van het orgel aan te tasten.

De keuze viel op het laatste, en in 2009 wordt het orgel opnieuw onder handen genomen, ditmaal door de firma Nijsse uit Oud Sabbinge. De haalbaarheid om het orgel meer draagkracht te geven werd onderzocht. Een 16-voets register bijplaatsen, nodig voor de gewenste draagkracht, zou ten koste gaan van de ruimte van een ander register. Dit was dus niet de oplossing. Nijsse bedacht een buitengewoon inventieve aanpassing: het aanbrengen van een “subkoppel” van het hoofdwerk naar het rugwerk. Als dit werktuigelijk register is ingeschakeld, klinken de pijpen van het rugwerk een octaaf lager mee, bespeeld vanaf het hoofdwerk. Op deze wijze is, op het laagste octaaf na, een aantal 16-voets registers ontstaan, waardoor het orgel aan draagkracht heeft gewonnen.

Vernieuwen registers

De trompet 8′ van het hoofdwerk en de kromhoorn 8′ van het rugwerk waren niet in staat om te mengen met de andere registers van het orgel. Daarom is besloten beide registers te vernieuwen. De kromhoorn werd vervangen door een dulciaan 8′. De nieuwe trompet en dulciaan passen fraai in het totaalbeeld van het orgel.
Verder zijn er enkele dispositiewijzigingen doorgevoerd. De dispositie die in 1959 een logische keuze was, was dat in 2009 niet meer. Doordat er op het pedaal een 16′ tongwerk en een 4′ tongwerk waren gedisponeerd ontstond er een “gat” in de klank bij gebruik van zowel het 16′- als het 4′ tongwerk. Solistisch werd het 4′ tongwerk (waar het waarschijnlijk oorspronkelijk voor gedisponeerd werd) nauwelijks of niet gebruikt. In tegenwoordige tijd (en logischer) zou men in plaats van het 4′ tongwerk een 8′ tongwerk kiezen. Zodoende werd de cinck 4′ van het pedaal verwijderd, en werd de oorspronkelijke trompet 8′ van het hoofdwerk verplaatst naar het pedaal.

Veelzijdig
Hiernaast werd nog een aantal wijzigingen doorgevoerd, waardoor het geheel, naar huidige maatstaven, veel logischer werd. De octaaf 2′ van het rugwerk werd verplaatst naar het hoofdwerk. Hiervoor moest de gemshoorn 2′ het veld ruimen. Dit register werd verplaatst naar de vrijgekomen plek op het rugwerk, en tevens “opgeschoven” tot een terts 1-3/5. Als laatste zijn de hoogste koren van de mixtuur en scherp ‘stom’ gemaakt.

Met de wijzigingen aangebracht door de firma Nijsse is de dispositie beter bruikbaar geworden en aangepast naar huidige maatstaven. De oorspronkelijke klankkarakteristieken van 1959 zijn deels verdwenen. Daarentegen heeft het orgel enorm gewonnen aan kleur en registercombinaties. Het is veelzijdiger geworden, meer berekend op zijn taak waarvoor het in eerste instantie gemaakt is: de begeleiding van gemeente- en koorzang.

De dispositie sinds 2009:

Hoofdwerk (manuaal II):

Prestant 8′
Roerfluit 8′
Viola di Gamba 8′
Octaaf 4′
Fluit 4′
Octaaf 2′ (afkomstig van het rugwerk)
Sesquialter II
Mixtuur III
Trompet 8′ (nieuw 2009)

Rugwerk (manuaal I):

Holpijp 8′
Quintadeen 8′
Prestant 4′
Roerfluit 4′
Nasard 2-2/3′
Terts 1-3/5′ (was eerst Gemshoorn 2′ op het hoofdwerk)
Nachthoorn 2′
Scherp II
Dulciaan 8′ (nieuw 2009)
Tremulant

Pedaal:

Subbas 16′
Prestant 8′
Gedekt 8′
Fluit 4′
Ruispijp III
Fagot 16′
Trompet 8′ (afkomstig van het hoofdwerk)

Vier koppelingen: Hw-Rw, Hw-Ped, Rw-Ped, subkoppel naar rugwerk

De Baarnse Pauluskerk heeft twee organisten in dienst.

Bronnen

Utrechts orgellandschap, B. Wisgerhof, J.C. Willemsen Amersfoort 1979
Stichting Utrecht orgelland, www.utrechtorgelland.nl